Het feit dat ik hier zelf het relaas van mijn darmkankerepisode doe verklapt natuurlijk al de gelukkige afloop maar voor het zover was dienden er toch enkele poelen van ellende doorgewaad te worden. Nadat ik te horen kreeg dat mijn borstkanker voorgoed verleden tijd was dacht ik definitief gevrijwaard te zijn van elke vorm van deze ziekte want “kanker krijg je toch maar eenmaal” en vermits ik tot die generatie behoor die meer getraind was om in eigen hart dan in eigen pot te kijken duurde het vrij lang voor ik in de gaten kreeg, en meedeelde, dat mijn stoelgang precies niet helemaal in orde was.
Aanvankelijk dacht ik nog dat het een laattijdig gevolg van een vroegere speenoperatie was, maar onder lichte druk van thuis besloot ik toch maar weer eens naar de dokter te trekken. Dezelfde arts die mij indertijd opereerde raadde nu een coloscopie aan want hijzelf kon geen verdict vellen. Dan maar naar het ziekenhuis voor informatie en een afspraak. Gelukkig was men daar vriendelijk en gaf men er duidelijke uitleg, anders had ik het misschien, niettegenstaande mijn bange vermoedens, fataal uitgesteld, want het vooruitzicht mijn ingewanden totaal te moeten ledigen was weinig aanlokkelijk. Alhoewel ik een eenpersoonskamer had besproken verwonderde het mij wel dat je voor dit onderzoek niet de facto alleen ligt gezien de talrijke en vaak plotse tochten naar het toilet. De coloscopie zelf verliep moeiteloos maar de mededeling dat er een kwaadaardig gezwel moest verwijderd worden kwam hard aan. Weer stond ik voor het gevreesde drietal: bestraling, chemo en operatie, en wie gaf mij de zekerheid dat het ook ditmaal goed zou aflopen? En was een stoma ook onder een goede afloop te rangschikken?
Vanuit mijn beroep was ik met deze ingreep al geconfronteerd maar steeds als toeschouwer van terzijde, dus wel wat betrokken maar feitelijk toch van op afstand. Maar omdat er geen alternatief was werd er met de bestraling begonnen. Dus dagenlang telkens naar het ziekenhuis, een rit van 17 km, meestal tijdens druk verkeer, om dan in de wachtruimte te luisteren naar meer communicatieve lotgenoten. Wanneer zij hun ervaringen in geuren en kleuren vertelden aan wie het horen wou had dit toch een bemoedigend effect. Ook hier was het personeel discreet en begripsvol, wat een extra stimulans vormde om trouw te blijven komen. De behandelende dokters waren tussen haakjes zoals behandelende dokters moeten zijn: geen loze beloften maar wel degelijke informatie gevend over elke ingreep, de redenen waarom, de mogelijke reactie en het te verwachten resultaat. Die eerlijkheid gaf mij meer steun en vertrouwen in hun deskundigheid dan ontwijkende antwoorden of erger nog luchthartige voorspellingen van een goede afloop. Onder lokale verdoving, want ik had al zo vaak een totale narcose ondergaan, werd er ook een port-a-cath geplaatst die later identiek weer zou verwijderd worden.
Over de operatie zelf, met meer dan 30 cm werd de darm ingekort, niets dan lof; een minimaal litteken op mijn buik en zoals achteraf bleek ook inwendig geen hinder voor de darmtransit. Maar ik had wel een voorlopige stoma. Het zicht was toch wel even wennen, een “roos van vlees” zoals Jan Wolkers het in zijn gelijknamig boek noemt was het bepaald niet. Zo gauw ik het ziekenhuis mocht verlaten maakte ik er een punt van eer van om zelf de nodige verzorging te verrichten en op niemand beroep te doen. Zo’n afstandelijke, zakelijke houding was mijn redding; ik verzorgde mij alsof het iemand anders betrof, met zo weinig mogelijk sentiment, eerder met een technische en wetenschappelijke interesse. Het kwam zelfs zover dat ik op zeker moment bijna de voorkeur aan een stoma gaf al was het maar om weer een operatie te vermijden, maar gelukkig veranderde ik op tijd van mening zodat alles weer langs de lange natuurlijke weg mijn lijf kon verlaten.
In de behandeling werd er ook een chemotherapie voorgeschreven, dat was wel een zware dobber. Ik werd daarvoor opgehaald en teruggebracht door een vervoerdienst, lieve mensen dat wel, maar zij onderschatten wel de impact ervan: je bent doodmoe en niet elk vervoermiddel is even comfortabel, dus hoe korter de rit en hoe zwijgzamer de chauffeur hoe beter. Ook het bij elkaar zitten was niet altijd even prettig, niet alle verhalen waren opbeurend, niet elke stiekeme vergelijking met lotgenoten moedgevend, ik had er wel de voorkeur aan gegeven om deze kuur in rust en stilte te beleven want je werd er doodmoe van met akelige hartkloppingen en warmte opstoten. Doch al bij al ben ik de huidige wetenschap en haar beoefenaars meer dan dankbaar om mij nog (hopelijk) veel levensjaren te schenken. Het feit dat ik wel geplaagd wordt door een frequent en soms dringend toiletbezoek is een tol die ik hiervoor graag betaal.
Een opmerking moet mij toch nog van het hart: de reactie van veel goedmenende evennaasten, als zij horen dat je in behandeling voor of beter tegen kanker bent, is de uitspraak “Vechten hé, laat u niet doen, volhouden!” Een vriendelijke maar rare opmerking, hoe moet je nu vechten tegen zo’n ziekte? Doen wat de geneeskunde je voorschrijft, dat wel, maar verder? Het klinkt precies alsof het aan jezelf ligt als het ongunstig evolueert, wat natuurlijk pure onzin is maar in zo’n kwetsbare toestand klinken bemoedigende woorden beter anders.
Dat u dit alles kon lezen hebt u op de eerste plaats te danken (of te wijten?) aan de dokters die voor mijn genezing zorgden. Zonder hun professionele bekwaamheid en begripsvolle omgang met de patiënt stond hier een totaal ander verhaal en niet door mij geschreven.
Hilde, 71 jaar